De mechanische r

Computers en mensentaal, het blijft tobben. De fonologie bestaat bijna zeventig jaar, en al bijna vijftig jaar wordt er verkondigd dat we binnen korte tijd met onze computers zouden kunnen praten in gewone mensentaal. Miljarden guldens moeten bedrijven en overheden zo langzamerhand gestoken hebben in onderzoek naar natuurlijke-taalverwerking door machines. Erg veel resultaat hebben die inspanningen niet opgeleverd -- wie een beetje subtiel met zijn computer wil communiceren moet dat over het algemeen nog doen in de bijzonder onnatuurlijke taal van Alt-F4 en Shift-F7.

Als computers tegenwoordig makkelijker te bedienen zijn, is dat omdat ze juist minder taal gebruiken. De meest geavanceerde computersystemen werken met plaatjes en met muizen waarmee u die plaatjes kunt 'aanklikken'. Zoals u in een buitenlandse groentewinkel uw toevlucht moet nemen tot het aanwijzen van de sla en de komkommers omdat u de taal niet voldoende spreekt om een behoorlijk praatje aan te knopen, zo zitten op kantoren elke dag miljoenen mensen stom de bestanden en programma's van hun keuze aan te wijzen. Het werkt wel, maar erg gezellig is het niet.

Toch is al dat geld niet helemaal weggegooid. Geld dat aan wetenschappelijk onderzoek wordt uitgegeven, is achteraf zelden voor niks geweest. De tientallen miljarden dollars en roebels die aan het ruimtevaartonderzoek zijn besteed, hebben ons in ieder geval een grote hoeveelheid kennis over het heelal hebben opgeleverd, plus de tefalpan. Ook al het onderzoek naar computers en taal heeft in ieder geval geresulteerd in een paar nuttige toepassingen en vooral ook in veel kennis over de menselijke taal.

Die nuttige toepassingen hebben vooral betrekking op de spraak. Veel blinden in Nederland hebben al een voorleesmachine. Die machine kunnen ze aan hun computer koppelen, die vervolgens elke tekst die op een floppy of op de harde schijf staat, kan voorlezen. Sommige kranten hebben bijvoorbeeld speciale elektronische versies die hun blinde abonnees elke dag op een floppy kunnen krijgen. De manier waarop deze machines hun werk doen is verre van ideaal. Ze hebben een monotone dreun waarbij vergeleken zelfs de slechtste nieuwslezer nog een wonder van voordrachtkunst is. Iemand die zo'n apparaat krijgt moet meestal eerst een tijdje oefenen voor hij ermee kan werken. Maar iets is beter dan niets en de meeste blinden zijn dan ook terecht heel blij met hun apparaat.

Een andere toepassing is er voor mensen die onvoldoende controle hebben over hun spraakorganen om verstaanbaar te kunnen spreken. Een bekend voorbeeld is de Engelse hoogleraar in de theoretische natuurkunde Stephen Hawking. Door een spierziekte is deze geleerde niet in staat veel andere dingen te besturen dan zijn pols. Alle subtiele tongbewegingen die nodig zijn om behoorlijk Engels te spreken liggen ver buiten zijn bereik. Gelukkig heeft hij nog wel die pols en bovendien voldoende connecties in de wetenschappelijke wereld om de beschikking te krijgen over een zeer krachtige computer. Met behulp van een muisachtig apparaat dat hij met zijn pols kan bedienen wijst hij woorden aan die door zijn spraakcomputer worden verklankt. Ook zijn zinnen klinken behoorlijk monotoon en bovendien, tot ergernis van de Britse Hawking, nogal Amerikaans, maar in ieder geval helpt het apparaat hem zijn machteloze polsbewegingen om te zetten in goed geformuleerde zinnen.

Ook aan puur wetenschappelijke kennis hebben de investeringen in de computerindustrie wel wat opgeleverd, al is het alleen maar dat we kunnen leren uit de vergissingen van onze voorgangers. De bouwers van de eerste spraakmachines gingen er bijvoorbeeld van uit dat een woord in klanken zeggen hetzelfde is als een woord in letters schrijven. Zoals we het woord beer schrijven door eerst een b te schrijven, dan twee e's en uiteindelijk een r, zo zouden we dat woord ook door de computer kunnen laten uitspreken. We maken opnamen van elke klank van het Nederlands en bij het uitspreken van elk woord plakken we de benodigde klanken aan elkaar.

Al heel snel bleek hoe hopeloos naïef die veronderstelling was. In zekere zin begingen de programmeurs dezelfde vergissing als Zamenhof: hun opvatting over het soort logica dat we aan taal kunnen opleggen bleek te rigide. Een enkele ee-klank klinkt in de eerste plaats al helemaal niet hetzelfde als twee enkele e-klanken achter elkaar. Een dubbele e klinkt als de klinker in serre, maar zo klinkt ee niet. Nog opvallender is dat de ee voor een r heel anders klinkt dan voor bijvoorbeeld een k of een t. De klinker in beer is een heel andere dan die in beek of beet -- meer als een langgerekte i (als in pit). Jonge kinderen die dat woord moeten opschrijven, spellen het ook vaak als bir. Het vereist enige oefening voor ze in de gaten krijgen dat ze een heel ander teken moeten gebruiken om de klinker weer te geven.

Om dit fenomeen beter te begrijpen is het nuttig om te bekijken en te beluisteren hoe andere klinkers zich gedragen als ze gevolgd worden door een r. Nu heeft het Nederlands nogal wat verschillende klinkers, dus het is zaak de kwestie een beetje systematisch aan te pakken. Er is een hele groep klinkers die we zo al meteen terzijde kunnen schuiven: kar, kor, kir, her, en hur klinken niet veel anders dan kat, kot, kit, hek en hut. Alle zogenaamde 'korte' en ongespannen klinkers reageren niet op een bijzondere manier op de r. Alleen de 'lange' klinkers aa, oo, ee, eu, ie, uu en oe zijn daarom interessant. We zullen deze klinkers eens systematisch afgaan.

Fonologisch staan oo en eu van alle klinkers het dichtst bij de ee. Het zijn alle drie middenklinkers -- niet hoog en niet laag. Ik heb al eerder laten zien dat middenklinkers zich op een aantal manieren als één blok onderscheiden van andere klinkers. En inderdaad gedragen ook hier de oo en de eu niet anders dan de ee. Vergelijkt u koor maar eens met kook: de klinker in het eerste woord klinkt meer als een lange variant van de o-klank in pot. En vergelijkt u deur eens met deuk -- hier klinkt de eerste klinker meer als de u-klank uit put, maar dan verlengd.

In de klinkerdriehoek ligt de oo vlak bij de o. De eu ligt in de mond dicht in de buurt van de u en de uitspraak van de ee ligt dichter bij die van de i uit pit dan bij de e uit pet. Daar wordt dan een lange versie van gemaakt. De klank van de klinker verandert dus voor de r. Dat proces heet 'r-kleuring' in de taalkundige literatuur. De hoge klinkers ie, uu en oe kleuren niet voor een r -- maar ze worden wel langer. Vergelijkt u uw eigen uitspraak van kier maar eens met die van kiet, boer met boek of tuur met tuuk. De klinkers voor de r houdt u bijna twee keer zo lang aan. Als u nogmaals naar de klinkerdriehoek kijkt, begrijpt u ook waarom de hoge klinkers niet kleuren. Er zijn geen mogelijke 'gekleurde' klinkers in de buurt. De klinkers ee, eu, en oo hebben respectievelijk een corresponderende i, u en o, maar voor ie, uu en oe zijn er geen soortgelijke correspondenten. Alleen de aa lijkt uitgesloten van vrijwel elke vorm van verkleuring of verlenging. U moet wel een bijzonder goed getraind gehoor hebben om een verschil te kunnen ontdekken tussen de klinker in klaar en die in klaag.

We vinden dus een patroon terug dat u misschien al bekend voorkomt. De middenklinkers verkleuren, maar de hoge en de lage klinkers niet. Ook in het Esperanto zoals dat door kinderen die ik onderzocht heb gesproken wordt, verkleuren de middenklinkers wel, maar de hoge en lage klinkers niet. Deze parallel met het Esperanto zou ons op een spoor kunnen brengen. In die taal verkleuren de middenklinkers als ze in een gesloten lettergreep staan. Zouden we in het Nederlands niet een zelfde soort verkleuring kunnen hebben, maar dan beperkt tot lettergrepen die gesloten zijn door een r?

Om dat idee te testen moeten we naar nog wat andere woorden kijken -- woorden waarin lange klinkers voor een r in een andere lettergreep staan; woorden als merel, toren en treurig. In al die worden staan de eerste klinkers in een open lettergreep. De r is het begin van de volgende lettergreep en toch hoort u ook daar een verkleuring. We moeten onze eerste veronderstelling dus meteen weer laten varen.

Aan de andere kant zou het toch wel mooi zijn als we de kleuring op de een of andere manier aan de vorm van de lettergreep kunnen verbinden. Wat dat betreft is er misschien inderdaad wel iets mogelijk. Laten we het woord merel eens wat beter bekijken. Het bestaat uit twee lettergrepen: mii en rel. De eerste lettergreep heeft een klank die het best te duiden is als een dubbele i uit pit. Het punt is dat er niet alleen verkleuring is voor een r, maar vooral ook verlenging. Mijn idee is dat de eerste een gevolg is van de laatste.

Het komt erop neer dat als u een klinker langer maakt, ook de vorm van de lettergreep verandert. Dat is per definitie waar omdat de lange klinkers zelf twee posities beslaan. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat klinkers in zo'n dubbel gevuld rijm altijd met de tong naar achteren willen. En dat naar achteren trekken van de tongwortel is precies de verkleuring.

De volgende vraag is nu waarom de hoge en lage klinkers niet verkleuren. Het antwoord is voor de hoge klinkers simpelweg dat ze het niet kunnen. Die hoge klinkers hebben nu eenmaal geen variant in het Nederlands met een teruggetrokken tongwortel. Ze hebben zo'n variant overigens in maar heel weinig talen. Voor de lage aa is het antwoord waarschijnlijk dat in die klinker de wortel van nature al zo sterk naar achteren gedrukt wordt dat het effect van de r nauwelijks kan worden opgemerkt.

Waarom nu net de medeklinker r dit effect moet hebben, is een intrigerende vraag. Het bijzondere aan deze klank in het Nederlands is dat hij op zoveel verschillende plaatsen in de mondholte gemaakt kan worden. Sommige mensen maken een r door hun tongpunt te laten rollen, andere door die beweging met hun huig te maken. Bij sommige mensen is hij bijna een klinker, halverwege een a en een stomme e: meneeah zeggen die mensen. Bij nog weer andere mensen klinkt de r ongeveer als een ch: die mensen zeggen dus ongeveer meneech. Een groeiende groep mensen zegt ook helemaal geen r meer (menee) of ze zeggen een j-achtige klank (meneej). Volgens sommige tellingen zijn er wel tien verschillende manieren om deze ene klank te duiden.

Die variatie heeft gedeeltelijk te maken met verschillen in dialect en voor een ander gedeelte met verschillen in sociale klasse. Er is bovendien nóg iets vreemds aan de hand. Bij een 'gewoon' dialectverschil, zoals het verschil tussen de harde en de zachte g, zijn duidelijke geografische grenzen te trekken. Aan de ene kant van die grens gebruikt men dan de ene variant, aan de andere kant van de grens de andere. Wie probeert dergelijke grenzen voor de r te tekenen, ziet Nederland al snel veranderen in een wanordelijke lappendeken. In sommige streken in Limburg of Groningen maken de bewoners van het ene dorp een r die totaal verschilt van de r in een naburig dorp maar die wel sterk lijkt op de r in pakweg een plaatsje in Gelderland.

Het is onduidelijk waarom er zoveel variatie is in de uitspraak van deze ene medeklinker. Sommige geleerden beweren dat de huig-r is ingevoerd door een Franse koning die door een klein spraakgebrek de punt van zijn tong niet kon laten rollen. Om de man niet voor het hoofd te stoten besloten zijn hovelingen het spraakgebrekje over te nemen en heden ten dage is er in heel Frankrijk bijna niemand meer te vinden die nog een r maakt met de punt van zijn tong. Ook de Nederlanders zouden, onder invloed van het Franse prestige, langzaam maar zeker hun r naar achteren zijn gaan trekken.

Het lappendekenpatroon wordt door zo'n anekdote niet verklaard en ook weten we nog steeds niet waarom nu net dit spraakgebrek zo makkelijk in de mode kon komen en allerlei andere eigenaardigheden die de spraak van de monarchen van Europa moeten hebben gekenmerkt, niet. Een andere problematische dimensie is dat de r onderhevig lijkt aan een licht taartjes-effect. Er zijn twee groepen Nederlanders. De ene groep zegt taartje, de ander zegt gebakje. Vraag de taartjes-zeggers wat deftiger is en de meerderheid van hen zal u vertellen dat dit gebakje is. Stel dezelfde vraag aan de gebakjes-zeggers en de meerderheid besluit dat het voornamer is om taartje te zeggen. Mensen hebben de neiging hun eigen taalgebruik als minder chic te zien. In zekere mate lijkt hetzelfde aan de hand te zijn met de verschillende r'en. Niet alleen de manieren om deze klank uit te spreken variëren, ook de meningen over wat nu precies de voornaamste manier is om dat te doen zijn op zijn zachtst gezegd verdeeld. Is het de tongpunt-r? Of toch de kinderen-voor-kinderen-r?

Al die totaal verschillende r'en hebben wel hetzelfde verlengende en verkleurende effect. Het moet dus iets te maken hebben met hun ene gemeenschappelijke eigenschap. Allemaal laten ze de lucht ergens in de mond even heen en weer rollen. Kennelijk gaat dat gemakkelijker als de voorafgaande klinker wat langer is. Maar probeer dat allemaal maar eens aan een computer uit te leggen.

terug / inhoudsopgave / vooruit