Wie bepaalt er wat de taalnorm is? In sommige landen is dat de schrijver, maar in het Nederlandse taalgebied worden schrijvers juist soms berispt om hun taalgebruik. Over schoolmeesterij en taaltotalitarisme.

Homme zijn hoest

De taalnormen en -waarden van Mulisch, Hermans en Reve

Marc van Oostendorp

Dit artikel verscheen in het tijdschrift Literatuur (oktober 2003)
Een redacteur van Trouw maakte (zonder bronvermelding) dankbaar gebruik van dit stukje voor een beschouwing over de Nieuwe Bijbelvertaling.

Wie schrijft, maakt keuzes: zal ik hier een komma plaatsen, of toch maar niet? Zal ik Piet zijn pet schrijven, zoals iedereen zegt, of Piets pet, zoals ik het op school geleerd heb? Zal ik nu eens mijn sollicitatiebrief met enkel kleine letters schrijven, of elke zin toch maar met een hoofdletter beginnen?

Veel mensen kunnen niet leven met zoveel vrijheid. Zij willen dat er voor hen een keuze gemaakt wordt, dat iemand hen vertelt dat de ene keuze 'is zoals het hoort' en dat de andere keuze 'fout' is. De mensheid koestert een diep verlangen naar taalnormen.

In sommige culturen wordt dat probleem op een logische en elegante manier opgelost: je bestudeert welke keuzes de beste en succesvolste taalgebruikers – de belangrijkste auteurs – hebben gemaakt. Die probeer je dan zo goed mogelijk na te volgen. De Franse cultuur bevredigt haar verlangen naar taalnormen zo: het hoogste taalorgaan, de Académie Française, is een gezelschap waarin schrijvers een belangrijke rol spelen.

Niet in de maat

De Nederlandstalige cultuur is anders. Bij ons lijken niet de schrijvers het voor het zeggen te hebben als het om taalzaken gaat, maar de schoolmeesters. De belangrijkste Nederlandse schrijvers worden niet bestudeerd om te leren hoe het moet, maar om ze berispend toe te spreken. Geen enkele Nederlandse schrijver lijkt te ontkomen aan gemopper.

Lange tijd golden Gerard Reve, W.F. Hermans en Harry Mulisch bijvoorbeeld als de 'grote drie' van de Nederlandse letteren. Alle drie hebben ze het met de schoolmeesters te stellen gehad.

Toen Gerard Reve in de jaren zestig werd aangeklaagd wegens godslastering, werd ook zijn spelling tegen hem gebruikt. Reve had in zijn boek Nader tot U (1966) van God een ezeltje gemaakt waarmee de auteur in zijn wensdromen sodomie zou bedrijven. De gereformeerde hoogleraar medicijnen aan de Vrije Universiteit prof. dr. G.A. Lindeboom voelde zich geroepen een brochure over deze kwestie te schrijven ('God en ezel') waarin hij onder andere aanvoerde dat die Reve dingen schreef als Ernest zijn gelul, in plaats van Ernests gelul (Lindeboom gebruikte overigens een kuiser voorbeeld van dezelfde constructie). Die opmerking is een beetje potsierlijk, alsof iemand Vincent van Gogh verwijt dat hij niet netjes binnen de lijntjes bleef.

Imbeciel

Harry Mulisch heeft ook zijn spellingeigenaardigheden – hij schrijft bijvoorbeeld bijvoeglijk naamwoorden als 'amsterdams', 'nederlands' en 'duits' consequent met een kleine letter –, maar hij is daar minder om lastig gevallen. Toch heeft hij zich in zijn pamflet Soep lepelen met een vork (1975) tegen de taalkundige bemoeials gekeerd. Sindsdien heeft hij zijn argumenten nog regelmatig in interviews herhaald. "Schrijvers zijn degenen die met de taal omgaan", zei hij bijvoorbeeld toen vorig jaar het debat over de nieuwe spelling weer even losbarstte in de kranten. "Het is dan ook beter dat schrijvers zich over de taal buigen dan een stel taalkundigen. Je laat politicologen toch ook geen politiek bedrijven?"

W.F. Hermans moet het hiermee eens zijn geweest. Begin jaren tachtig publiceerde Hermans de novellen Homme's hoest en Filip's sonatine (waar Reve zou hebben geschreven Homme zijn hoest en Filip zijn sonatine). In NRC Handelsblad had de taalkundige Camiel Hamans indertijd een taalrubriek waarin hij deze titels bekritiseerde: daar hoorde Hommes hoest en Filips sonatine te staan, zonder die apostrof.

Hermans verweerde zich heftig tegen deze kritiek. "Ik ben er over het algemeen niet op uit, de regels van de spelling te overtreden" schreef hij in een stuk dat hij later opnam in Door gevaarlijke gekken omringd, 1989. "Maar in gevallen waarin deze regels imbeciel zijn en door ongeletterden van het type Camiel Hamans bedacht, is er geen andere oplossing dan je schouders op te halen." Bovendien meende Hermans dat de titel Hommes hoest zou kunnen worden opgevat als equivalent met de mededeling 'Hommes kucht' Ook gaf hij een lijst met titels van Nederlandse romans waarin de apostrof werd gebruikt: van Justus van Effens Thijsbuur's os (1913) via Paul's ontwaken van Frederik van Eeden tot en met Serpentina's Petticoat van Jan Wolkers (1961). Dat niemand de apostrof in het laatste geval, na een klinker, zou betwisten, vergat Hermans in het heetst van de strijd.

Decreet

In dezelfde polemiek betoonde W.F. Hermans zich een voorstander van een streng taaltotalitarisme: "Per decreet zou vastgesteld moeten worden wat goed Nederlands is en wat niet, welke woorden en zinsconstructies als verouderd te vermijden zijn, of gebrekkig naar buitenlands voorbeeld nageaapt, en zo meer. Wat romanschrijvers en dichters doen moeten ze misschien zelf weten, maar journalisten, schrijvers van wetenschappelijke verhandelingen, Kamerleden en ministers zouden zich er stipt aan moeten houden."

Het probleem is natuurlijk: wie moet dat decreet uitvaardigen? Hermans zegt het er niet zo expliciet bij, maar gegeven zijn afkeer van taalkundigen, en het gebrek aan competentie dat hij journalisten, wetenschappers en politici kennelijk toerekende, moeten dat waarschijnlijk wel de 'grote' schrijvers zijn, waar hij zichzelf toe rekende.

Mulisch en Hermans wilden dus dat de normen voortaan door schrijvers bepaald zouden worden, al waren ze het mogelijk nooit eens geworden over de vraag wat die norm dan had moeten zijn. De spellingsanarchie van hun collega Gerard Reve konden beiden in ieder niet waarderen. "Konsekwent oneigelijk" noemde Mulisch haar, en Hermans bracht de hele zaak terug tot een kwestie van geloof: "Men zou er beter aan doen het 'zoude' van Gerard Reve (...) te verbeteren tot 'zou', maar die schrijver is katholiek en dus onaantastbaar." Daar had prof. dr. G.A. Lindeboom van harte mee kunnen instemmen.