Iemand hoeft maar één klank te maken om te verraden waar hij of zij vandaan komt: de g bijvoorbeeld. Die medeklinker kan op veel verschillende manieren uitgesproken worden. De twee bekendste uitspraken worden 'hard' en 'zacht' genoemd, al valt het verschil ertussen nauwelijks in decibellen uit te drukken.
Een beter criterium dan luidheid is de plaats in de mond waar de klanken gevormd worden. Alle g's worden gemaakt door de achterkant van de tong iets omhoog te brengen en zo de mondholte iets te vernauwen. De luchtstroom begint door die vernauwing te bewegen en te ruisen. Dat is de klank van de g.
Bij een zachte g ligt de vernauwing tamelijk voor in de mond. De achterkant van de tong bevindt zich dan ongeveer op de plaats waar het harde gedeelte van het verhemelte overgaat in het wekere gedeelte (aangegeven met de letter A in de afbeelding). De zachte g klinkt overigens lang niet alleen onder de grote rivieren, maar ook op de Utrechtse heuvelrug, de Veluwe en in de Achterhoek.
Bij een harde g ligt de venauwing verder achter in de mond. Er zijn verschillende gradaties in hardheid. De meeste Nederlanders boven de grote rivieren maken de vernauwing ongeveer op de plaats van de letter B, met hun tong en hun zachte verhemelte. Vooral in de Randstad is er ook een steeds grotere groep mensen die een g maken met hun tong en hun huig (bij de C). De huig gaat dan trillen en soms maakt de spreker ook nog een schrapend geluid in zijn keel. Zo'n uitspraak vinden veel Nederlanders te hard en lelijk. Dat lijkt trouwens wel een algemeen-menselijk gevoel: ook veel buitenlanders die voor het eerst Noordnederlands horen, storen zich aan die keelklanken. Een zachtere g vinden veel mensen lieflijker en beschaafder.
Voor wie goed luistert kan een harde g overigens inderdaad net iets luider klinken dan een zachte. Hoe verder naar achter in de mond er een vernauwing gemaakt wordt, des te meer ruimte er in de mond is om de lucht te laten buitelen en ruisen. En dat veroorzaakt misschien het gevoel van hardheid.