De Chinezen van Nederland

Genetisch onderzoek leert dat het voor de menselijke soort geen zin heeft om over rassen te spreken. De genetische variatie binnen één zogenaamd ras schijnt veel groter dan de gemiddelde verschillen tussen twee rassen. Twee roomblanke, blonde en blauwogige Nederlanders kunnen veel meer van elkaar verschillen dan dat de gemiddelde Nederlander verschilt van het gemiddelde Indonesische kind. Het schijnt dat er bepaalde gebieden op de wereld zijn, met name in Afrika, waar de genetische variatie zo groot is dat we de gehele wereldbevolking zouden kunnen uitroeien zonder de hoeveelheid menselijke genetische variatie veel geweld aan te doen, zolang we de mensen in dat ene gebied maar sparen.

Er zijn grote overeenkomsten met de resultaten van taalkundig onderzoek. Ook talen en taalgroepen kennen onderling soms een minder grote variatie dan we binnen één taal vinden. De taalkundige krijgt soms de indruk dat hij maar één taal grondig hoeft te bestuderen om een overzicht te kunnen vormen van alle mogelijke taalkundige verschijnselen. En ook in de vergelijking tussen talen worden mensen snel misleid door oppervlakkige verschillen, zoals de uiteenlopende woorden die worden gebruikt voor dezelfde zaken: de Fransen zeggen arbre in plaats van boom, wat verschilt die taal sterk van de onze! Iemand die alle varianten van het Nederlands grondig bestudeert kan veel leren over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de menselijke geest en het menselijk lichaam. De variatie is fonologisch zeer groot, ook al gebruikt bijna iedereen binnen de grenzen van het taalgebied min of meer dezelfde woorden.

Eén van de meest exotische verschijnselen die ik tot nu toe heb besproken was de toon in het Kikuyu en het Chinees. Het gebruik van tonen om woorden en delen van woorden van elkaar te onderscheiden lijkt wel erg ver van ons bed. Echt iets voor Afrikanen, of echt iets voor Oost-Aziaten. Die gedachtengang gaat eraan voorbij dat er ook in Europa talen worden gesproken die bepaalde verschillen in toonhoogte op deze manier gebruiken. Voorbeelden zijn het Noors en het Zweeds, het Litouws en het Servokroatisch. En zelfs aan de grenzen van de Benelux worden tonen gebruikt, in Nederlands en Belgisch Limburg en de aanpalende gebieden in Duitsland.

Het Standaardnederlands heeft één woord bij, dat twee betekenissen kan hebben. Het kan verwijzen naar een insekt of het kan een voorzetsel zijn (nabij). Een Limburger spreekt die woorden op verschillende manieren uit. Het beestje bie wordt gevormd met een zogenaamde stoottoon: u begint hoog en laat de toon vervolgens dalen. Zegt iemand in het Limburgs kom er bie, dan spreekt hij dat laatste woord anders uit. De toon begint hoog, en gaat ook wel omlaag, maar stijgt tenslotte toch weer. Deze toon wordt meestal 'sleeptoon' genoemd. Er is een absoluut verschil in uitspraak tussen de twee woorden. Laat iemand per ongeluk de toon op het eind weer stijgen als hij over het beestje praat, dan begrijpen zijn mede-Limburgers hem niet of verkeerd.

In Limburg wordt niet alleen verschil gemaakt bij het woord bij. Andere voorbeelden zijn er te over. Ik noem er een paar:

stoottoon sleeptoon
zie (zijde) zie (vrouw)
boe (bouw, werkwoord) boe (bouw, zelfstandig naamwoord)
vrie (het hof maken) vrie (niet gebonden)
zoewa (kijk eens aan!) zoewa (op die manier)

 

Er zijn wel meer beperkingen op de tonen in het Limburgs dan op die in het Kikuyu. Zo zijn er in die laatste taal veel meer melodieën per woord mogelijk. Vaak worden hele patronen van elkaar opvolgende hoge en lage tonen over de lettergrepen gelegd. Limburgse dialecten klinken wel zangerig in de oren van andere Nederlandstaligen, maar ze hebben bij nadere analyse alleen die stoottoon en die sleeptoon. Bovendien heeft elk woord precies één zo'n toon. Die toon valt samen met de hoofdklemtoon van het woord. In Arabisch klinkt slechts één sleeptoon en in sporadisch slechts één stoottoon: in beide woorden op de tweede lettergreep, de lettergreep waarop ook in het Standaardnederlands de klemtoon ligt.

Daar staat tegenover dat echt letterlijk élk lexicaal woord in het Limburgs een sleeptoon of een stoottoon meekrijgt. Als u in het Limburgs over computers spreekt, maakt u een toon op de beklemtoonde lettergreep, al zijn nog niet alle Limburgers het erover eens of dat een sleeptoon of een stoottoon moet zijn.

In het Limburgs is er dus een sterk verband tussen woordklemtoon en toon. Elke klemtoon gaat vergezeld van een toon en elke toon begeleidt een klemtoon. Het ligt alleen niet precies vast welke toon de klemtoon precies begeleidt. Het Limburgs is daarmee een soort compromis tussen twee soorten talen. De eerste soort wordt vertegenwoordigd door de Nederlandse standaardtaal, die alleen klemtoon heeft en niets met tonen doet. De tweede soort wordt vertegenwoordigd door het Kikuyu, dat alleen tonen heeft en geen klemtoon. Het Limburgs heeft van beide talen wel wat.

De andere Europese talen die ik genoemd heb kunnen ook gezien worden als dit soort compromissen. Het Noors, het Zweeds, het Litouws, het Servokroatisch, allemaal hebben ze een beperkt aantal toonpatronen en allemaal hebben ze ook in bepaalde mate klemtoon.

Hoe komt het Limburgs aan die vreemde tonen? Het is Nederlandse taalkundigen al eerder opgevallen dat Limburgers iets bijzonders doen in hun uitspraak. Nicolaas van Wijk ÷ dezelfde die het eerste Nederlandstalige boek schreef over de fonologie ÷ dacht voor de oorlog al over deze vraag na. Hij betrok er ook de andere Europese talen bij zijn studie. Zoals uit de zojuist gegeven opsomming blijkt, worden alle talen met tonen min of meer aan de rand van Europa gesproken. Dat was volgens Van Wijk een teken dat ook de Indo-europese oertaal tonen moest hebben gehad. In de loop der tijden had een groep mensen volgens hem ergens in het midden van Europa besloten die tonen uit het systeem te gooien. De buren van die mensen namen dat idee over, en de buren van die buren gingen daarna ook weer overstag. Zo breidde de concentrische cirkels van de toonloosheid zich steeds verder over Europa uit. Alleen aan de onherbergzame oorden aan de rand ÷ de Noorse fjorden, de Kroatische eilanden, het bronsgroen eikenhout ÷ bleven nog wat tonen hangen.

Al is dit maar een gedeeltelijke verklaring, toch was deze gedachtengang zo gek nog niet. Geografische cirkels zien we voor veel taalverschijnselen optreden. Rondom iedere stad liggen wel een aantal van zulke kringen. Stedelingen ontwikkelen een bepaalde eigenaardigheid in hun spraak en mensen uit omliggende dorpen nemen die eigenaardigheden over.

Ook dat onherbergzame of verafgelegen gebieden wat minder ontvankelijk zijn voor taalveranderingen is niet ongewoon. Op de Britse eilanden en in Frankrijk werden lang geleden Keltische talen gesproken, totdat op een gegeven moment vreemde volkeren binnen kwamen vallen en hun taal oplegden aan de oorspronkelijke bevolking. Zodat er alleen nog een beetje Keltisch gesproken wordt in Bretagne, in Ierland, Wales en Schotland ÷ de periferie.

Op een minder dramatische manier valt iets soortgelijks ook binnen de Nederlandse grenzen te bespeuren. Taalkundigen hebben ontdekt dat de dialecten die aan de Nederlandse kust gesproken worden ÷ van Groningen tot aan Zeeland ÷ een aantal eigenschappen met elkaar gemeen hebben die in andere dialecten ontbreken. Het zou best kunnen dat dit eigenschappen zijn die het Oudnederlands vroeger had en die in de loop der tijden uit de andere dialecten verdwenen zijn. Al kan het, omgekeerd, even goed zo zijn dat we hier juist te maken hebben met een ietwat eigenaardige cirkel waarvan het middelpunt als het ware in de Noordzee ligt. Al die mensen in kustgemeenten hadden natuurlijk ook contact met elkaar omdat het allemaal zeelui waren.

Toch is er iets mis met Van Wijks verklaring. Allereerst legt het zoals gezegd de bekende feiten slechts gedeeltelijk uit. We weten na aanname van Van Wijks theorie nog steeds niet waar in het Indo-europees die tonen vandaan kwamen, en evenmin waarom die tonen vervolgens bijna overal in Europa uit het systeem moesten verdwijnen. Bovendien zien we, als we ons weer even beperken tot het Limburgse, ook daar tamelijk duidelijk kringeffecten. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Limburgse tonen uiteindelijk uit Keulen komen.

Het alternatief is dat op verschillende plaatsen in Europa dit soort toonsystemen zijn ontstaan. De vraag is dan waarom die systemen zo sterk op elkaar lijken. Waarom hebben ze tonen ontwikkeld en waarom is er zo'n sterke band met klemtoon? De laatste vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden. De verhouding tussen klemtoon en tonen is in de meeste talen een sterke. Zelfs sprekers van het Standaardnederlands hebben we de neiging om een beklemtoonde lettergreep iets hoger te maken, zeker als ze in een woord staat dat in de zin extra nadruk krijgt. In de standaardtaal doen we niets bijzonders met die toon, maar hij is er wel.

Het antwoord op de eerste vraag is wat verrassender en is vrij recent gegeven door de fonoloog Ben Hermans. Volgens deze geleerde heeft het ontstaan van de tonen iets te maken met de aanwezige medeklinkers. Tonen worden gemaakt met de stembanden. Door die banden bij het trillen extra te spannen krijgt u een hoge toon. Door ze wat minder te spannen wordt de toon lager. De stembanden zijn wat dat betreft van elastiek: hoe harder u eraan trekt hoe hoger ze klinken.

We zien die stembanden ook elders aan het werk: er is een belangrijk verschil tussen wel of niet stemdragende medeklinkers zoals de b en de p. Nu zijn de stembanden voor beide soorten medeklinkers actief op een iets andere manier. Als we deze werking goed bestuderen, blijkt er een sterk verband te zijn tussen de manier waarop stemloze medeklinkers zoals de p en hoge tonen gemaakt worden. Een soortgelijk verband bestaat er tussen stemdragende medeklinkers en lage tonen.

Het blijkt dat medeklinkers om deze reden ook nabijliggende klinkers kunnen beïnvloeden. Stemdragende medeklinkers maken de nabijliggende klinkers laag, stemloze medeklinkers maken nabijliggende klinkers hoog. Uit oude studies over het Thai blijkt bijvoorbeeld dat de tonen in die taal op die manier ontstaan zijn.

Over de geschiedenis van het Limburgs is helaas niet zoveel bekend. Maar er is één feit dat het waarschijnlijk maakt dat in deze taal hetzelfde gebeurd is. Nog steeds beïnvloeden medeklinkers in het Limburgs de toon van klinkers. Woorden als bank, land en kamp kunnen alleen sleeptonen hebben. Stoottonen in zo'n woord klinken heel vreemd. Precies hetzelfde geldt voor woorden als winkel, ander en pimpel. In al deze woorden wordt een nasaal gevolgd door een andere medeklinker. Dat is een situatie waarin de twee medeklinkers veel eigenschappen met elkaar gaan delen zoals we al eerder gezien hebben. Ook is in al deze woorden de medeklinker een stemloze. Stemloos correspondeert met een hoge toon. De medeklinker beïnvloedt de voorafgaande toon: die moet dus hoog eindigen. Hoog eindigt alleen de sleeptoon. De stoottoon eindigt laag. Dat is waarschijnlijk de reden waarom precies die toon niet voorkomt in dit soort woorden.

Er is een duizelingwekkende variatie in het Nederlands. Er is geen taalkundig verschijnsel zo bizar, of iemand past het wel serieus in onze taal toe. En toch is die variatie niet onbeperkt. Ze wordt begrensd door de mogelijkheden van het taalvermogen. Wat er ook gebeurt, het is altijd wel mogelijk een vergelijkbaar verschijnsel te vinden in een andere vreemde taal en uiteindelijk moet het mogelijk zijn het verschijnsel te begrijpen uit de aard van de menselijke soort.

terug / inhoudsopgave / vooruit