Ssst!

Marc van Oostendorp

Er gaat geen jaar voorbij of er valt wel iets te vieren in het muziekleven. Zo is dit jaar door de Nederlandse ensembles uitgeroepen tot het Jaar van het Ensemble. In dit kader is een aantal concerten en andere muzikale activiteiten georganiseerd, met name tijdens het Holland Festival. In opdracht van de stichting Donemus en -- alweer -- het Holland Festival heeft uitgeverij IT&FB (International theatre and film books) bovendien een boek uitgebracht over de ensemblecultuur in Nederland.

Dat boek heeft merkwaardigerwijs de titel Ssst! gekregen. Dergelijk gesis om stilte kun je makkelijker in verband brengen met de bijna religieuze eerbied voor klassieke muziek uit de traditionele orkestpraktijk dan met de betrekkelijke vrijgevochten anarchie die veel ensembles vooral in de jaren zeventig kenmerkte. Als er iets duidelijk wordt uit Ssst! is het dat veel ensembles nu juist zijn ontstaan uit onvrede met dat gevoel van gecultiveerde eerbied. De eerste foto in het boek is een groot portret van Willem Breuker aan het werk -- toch niet de eerste aan wie je denkt bij het woord Ssst!

De ensemblecultuur kan in veel opzichten worden gezien als iets typisch Nederlands. Natuurlijk zijn er ook in het buitenland uitstekende ensembles te vinden. We hoeven maar te denken aan het Ensemble Contemporain in Frankrijk of het Ensemble Modern in Duitsland om dat in te zien. Maar in het buitenland blijft het vaak bij die een of twee goede ensembles, terwijl we in Nederland gezegend zijn met een groot aantal ensembles met ieder een eigen samenstelling en muziekkeus: het Nederlands Blazers Ensemble, De Volharding, het Schönberg Ensemble, het Willem Breuker Kollektief, het Asko Ensemble, het Loeki Stardust Quartet en het Maarten van Altena Ensemble zijn slechts enkele van de meer bekende voorbeelden. Er is geen land ter wereld waar die cultuur in dezelfde mate bloeit als juist bij ons.

Een van de beste stukken in Ssst! is dan ook dan ook het boeiende en uitstekend geschreven essay van muziekcriticus en -onderzoeker Pay-Uun Hiu waarin een analyse wordt gegeven van de typisch Nederlandse factoren die hebben bijgedragen aan het ontstaan van die ensemblecultuur en van de redenen waarom in onze buurlanden geen vergelijkbare cultuur is ontstaan. Die factoren en redenen blijken nogal divers. Er zijn politieke en sociale factoren geweest -- de verzuiling bijvoorbeeld, die tot de jaren zestig veel ontwikkelingen heeft tegengehouden maar die is uitgemond in een subsidiestelsel waarin duizend bloemen konden bloeien. Daarnaast waren er ook persoonlijke en muzikale factoren. Door een gelukkige omstandigheid traden zo'n vijfentwintig jaar geleden ineens een aantal getalenteerde jonge uitvoerend musici en componisten vrijwel tegelijkertijd naar voren -- Reinbert de Leeuw, Louis Andriessen, Jan van Vlijmen, en nog veel meer -- terwijl ook bij een deel van het publiek belangstelling ontstond voor eens wat anders dan de zoveelste uitvoering van de zoveelste symfonie van Bruckner.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niet ook internationale ontwikkelingen zijn geweest die hebben bijgedragen. Zonder Schönbergs Pierrot Lunaire had de wereld er in veel opzichten anders uitgezien en sindsdien hebben veel componisten voor een bijzondere ensemble-bezetting geschreven. Niet alleen uit geldgebrek of omdat de grote symfonieorkesten weigerden hun werk op het repertoire te nemen, maar ook uit muzikale noodzaak: die componisten kunnen 'niets leuks bedenken voor de negentiende-eeuwse standaardbezetting,' zoals Louis Andriessen het in Ssst! uitdrukt. De twintigste-eeuwse muzikale ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan het huidige ensemble-leven worden beschreven in mooie artikelen van de Engelse componist Bayan Northcott, die een overizicht geeft van de belangrijke werken die er in deze eeuw voor het ensemble geschreven zijn en van de bekende Nederlandse musicoloog Elmer Schönberger, die een meer algemene muziekhistorische beschouwing geeft.

Vrijwel alle in dit boek geïnterviewde componisten laten zich overigens wat genuanceerder uit over het schrijven voor traditionele orkesten dan Andriessen. Ig Henneman zegt bijvoorbeeld dat juist de ervaring met het schrijven voor kleine ensembles mensen nieuwe inspiratie kan geven bij het componeren van stukken voor symfonie-orkesten: 'Als je zo'n symfonieorkest opnieuw ontdekt, ontstaan er ongekende nieuwe mogelijkheden.' En Willem Breuker merkt op: 'Ik heb er zelf ook het nodige voor geschreven, dus er zit nog steeds muziek in.' En zelfs Steve Reich geeft toe dat hij 'af en toe' voor orkest zou kunnen schrijven, zij het 'alleen een gelegenheidsstuk'. Ook in dit opzicht zijn er dus wel wat ideologieën losgelaten sinds de jaren zeventig.

Dat geldt overigens niet alleen voor de musici. Ook het publiek heeft een aantal veranderingen ondergaan in de loop der tijd, zoals blijkt uit de bijdrage van Cas Smithuijsen. In zijn artikel bespreekt Smithuijsen de resultaten van twee sociologische onderzoeken naar de samenstelling van het 'algemene' concertpubliek en van het publiek bij moderne concerten. Het eerste onderzoek werd uitgevoerd in 1961, het tweede in 1993 en 1994. In die tijd is het publiek, ook bij de moderne muziek, aanmerkelijk ouder geworden terwijl het ook zijn vrije tijd anders is gaan indelen: veel minder vaak wordt zelf een muziekinstrument bespeeld, terwijl veel vaker naar radio, cd of cassetteband geluisterd wordt.

Naast de vier grote artikelen bevat het boek ook wat korte interviews met musici (vooral componisten, we haalden er zojuist al enkele aan), besprekingen van de ensemblecultuur in verschillende landen in het buitenland en een lange alfabetische lijst met besprekingen van allerlei kleinere onderwerpen binnen het thema. Dat thema is behoorlijk breed: een ensemble is zo ongeveer alles wat geen traditioneel orkest is en ook geen piano-en-viool. Hoewel elk van de individuele bijdragen heel lezenswaardig is, blijft het boek daarom noodzakelijkerwijs wat fragmentarisch. Toch heb ik maar een echt bezwaar: hoewel het boek als ondertitel heeft Nieuwe ensembles voor nieuwe muziek, wordt de allernieuwste muziek vrij karig bedeeld. Het boek concentreert zich vrijwel geheel op de 'gevestigde' ensembles (van het Schönberg Ensemble tot en met de Volharding) die zich op hun beurt weer toeleggen op het uitvoeren van 'gevestigde' componisten (van Anton Webern tot en met Guus Janssen). Musici van beneden de veertig komen zo nauwelijks aan het woord. Dat maakt het beeld een beetje eenzijdig.

Desondanks is Ssst! een mooi lees- en bladerboek geworden. Er staat veel lezenswaardigs in en er staat veel in om over na te denken. We mogen blij (en trots) zijn dat we in Nederland zo'n mooie ensemblecultuur hebben, dat componisten van over de hele wereld hun werken hier graag in première laten gaan. Zoals de Chinese componist Guo Wenjing schrijft over het Nieuw Ensemble: 'Ik vraag me af hoe het komt dat een ensemble dat zoveel art voor de Chinese muziek heeft zich uitgerekend op zo grote afstand van ons land moet bevinden. Dat is nog altijd een raadsel voor me.' Een mooi raadsel. Het Nederlandse publiek plukt er de vruchten van.

Elmer Schönberger, Joël Bons, Thea Derks, en anderen (red.) Ssst! Nieuwe ensembles voor nieuwe muziek. Uitgeverij International Theatre and Film Books, Amsterdam, 1996. ISBN 90 6403 440 0