(Dit artikel verscheen in Onze Taal, mei 2002)
Mensen die horen dat Marnix Rueb geen plat Haags spreekt, zijn soms teleurgesteld. Interviewers bijvoorbeeld: "Dan vragen ze me of ik een stukje kan voorlezen voor de radio. Maar ik spreek van huis uit geen plat Haags. Als ik het probeer, wordt het veel te vet."
Rueb is de scenarioschrijver en tekenaar van het in het Haags geschreven, maar in heel Nederland populaire stripverhaal Haagse Harry. Er zijn inmiddels drie albums verschenen met korte verhalen over Harry, zijn vriendin Bianca en tal van andere bekende en minder bekende inwoners van Den Haag. Verder publiceerde Rueb samen met de Haagse cabaretier Sjaak Bral en zijn broer RJ. Rueb onder meer Ut groen-geile boekie over de spelling (met "scheldwèzâh"), en een talencursus (Haags. De kugsus). Er is ook een bescheiden assortiment afgeleide producten, zoals T-shirts en muismatten. Rueb heeft zijn tekenstudio aan huis, en omdat hij de boeken ook zelf uitgeeft, staan er tienduizenden exemplaren van zijn laatste album (Dachetnie!!) in dozen in de gang.
Haagse Harry verscheen in het begin van de jaren negentig voor het eerst, in het Haagse uitgaanstijdschrift Doen. Rueb: "Ik woonde toen in de Schilderswijk en zag op straat echt van die types rondlopen in trainingspak en met haarmatjes in hun nek. Op een bepaald moment moest ik een artikel illustreren over Haagse literatuur. Daar heb ik toen de dichter Haagse Harry voor bedacht, die voordroeg uit zijn erautiese gedich Kankâhhoeâh."
Harry kreeg al snel een eigen strip, en deze werd beroemd in heel de stad. "De nieuwe Doen was altijd zo verdwenen het blad werd gratis verspreid en mensen scheurden Harry eruit." Al snel kwamen er ook uitgevers langs. "Maar die kwamen met grote autos voorrijden. Het was duidelijk dat zij minstens twee keer zo veel aan die boeken zouden verdienen als ik. Dus ben ik het zelf maar gaan doen."
Voor de authenticiteit maakte Rueb een eigen spelling van het Haags. "Een kankâhteikening is nu eenmaal heel wat anders dan een kankertekening. Een ei wordt in Ruebs spelling bijvoorbeeld geschreven als een è (plèn, gehèm), een r na een lange klinker als een âh (dooâh, zuuâh) en na een korte klinker als een g (hagt, zwagt). "Er waren dan van die studenten Nederlands die zeiden dat het niet klopte, dat het dakje op die â overbodig was."
Toch werkte Rueb zijn spelling serieus uit. "Ik heb in allerlei boeken opgezocht hoe ze bijvoorbeeld bepaalde klanken in het Frans opschrijven. Maar voor de Haagse ui-klank kwam ik er niet uit. Die is volgens mij niet in letters weer te geven. Ik zet er nu maar een accentje op om te laten zien dat je hem moet samendrukken: kùiken." De spellingregels werden in Ut groen-geile boekie uitgewerkt, maar Rueb interpreteert ze zelf ruim. "Een oude man praat bijvoorbeeld anders dan een jonge. Daarom staat er achter bijna elke spellingregel ook behalve ùitzonderingsgevalle."
De spelling maakt volgens Rueb een belangrijk deel van het succes van de strip uit. "Daarom zou een tekenfilm over Harry ook veel minder leuk worden dan de albums. Mensen vinden het leuk om te puzzelen, het zelf uit te proberen. Een heel boek in het Haags zou vermoeiend worden, maar de tekstballonnen in een strip zijn precies te doen. En vooral dankzij Van Kooten en De Bie weet heel Nederland hoe het Haags klinkt."
"Het is ook leuk om het te imiteren. Ga maar eens als Hagenaar in een Amsterdams café zitten. Binnen een paar minuten zit dat hele café Haags te praten. Een Amsterdammer in een Haags café overkomt het omgekeerde heus niet. Het Haags is het besmettelijkste accent van Nederland."
Het zou dan ook weinig zin hebben om te proberen Harry in het Engels te vertalen. "Die humor slaat zelfs in België niet aan. Het zijn daar alleen een paar freaks die de albums kopen het gaat toch vaak te specifiek over Nederlandse situaties. Bovendien zien ze dan vaak alleen de grofheid van het taalgebruik, niet wat er nog achter ligt."
Aan de andere kant is Harry in heel Nederland weer wel populair. Van Groningen tot Maastricht liggen de albums in de winkel. Rueb vermoedt dat er twee belangrijke groepen fans zijn: studenten en Hagenaars die naar elders verhuisd zijn en nu nostalgische gevoelens hebben.
"Ik was eens in Arnhem om te signeren. Komt er een Hagenaar naar me toe om me te bedanken voor Harry. Dankzij jou durf ik weer Haags te praten, zegt hij. Maar vervolgens vraagt hij waar ik zelf eigenlijk precies vandaan kom, en durf ik nauwelijks te zeggen dat ik uit het Benoordenhout kom. Want daar praten ze nogal bekakt. Bekakt Haags is volgens mij trouwens bijna hetzelfde als plat. Diezelfde klanken, pèn, heuâh, fàùt. Het is alleen wat stijver en minder smeuïg omdat ze om die aardappel heen moeten." De twee soorten inwoners van Den Haag hebben meer gemeen, volgens Rueb. Ze zijn allebei nogal afstandelijk. "Hagenaars zijn joviaal, maar je moet niet te dichtbij komen. Hagenaars zijn patsers taxichauffeurs, ze zetten een brede borst op."
Om Harry op een realistische manier te kunnen laten praten, houdt Rueb een database bij met Haagse uitdrukkingen die hij op straat of in het café hoort. Hij hoeft bijvoorbeeld maar bijdehand in te tikken, of hij krijgt zo een serie authentieke bijdehante uitdrukkingen. "Hagenaars zijn heel creatief in hun taalgebruik, vooral in het schelden. In andere steden hebben ze dat misschien ook wel, maar dat ken ik niet."
Soms verzint Rueb ook dingen zelf. En soms komen die dan ook op straat terecht. "Ik heb eens een stripje gemaakt waar Harry de hele tijd loopt te glimlachen. Ik weet niet wat het is, zegt hij dan op het eind, Ik heb vast de EO-kankâh. Sta ik later op het Plein, op een of ander festival, hoor ik achter me iemand precies die uitdrukking gebruiken."
Het Haags zoals Harry dat spreekt, hoor je overigens steeds minder in de stad: "Dat sterft uit. Ken je die fietsenmaker Van Rijn in de Kikkerstraat? Die spreekt nog echt authentiek Haags. Maar de jongeren doen dat niet meer. De Haagse è wordt ook steeds meer een aai: mensen zeggen plaain in plaats van plèn. Zoals in Rotterdam en Leiden."
De meeste mensen maken zich weinig zorgen over het verdwijnen van het dialect. Haagse Harry is in de eerste plaats grappig. "Dialect klinkt vaak grappig, ja. Limburgs, Achterhoeks Alleen het Amsterdams vind ik niet grappig, dat is lijzig. Zangerig, zeggen veel mensen. Ik zou ook geen Amsterdamse strip willen maken, ik zou niet weten hoe ik het zou moeten opschrijven. Dan moet ik notenbalkjes gebruiken. Amsterdammers zingen ook altijd maar, daarom gaan er ook zo veel liedjes over Amsterdam. Sjaak Bral is de laatste jaren bezig geweest om liedjes over Den Haag bij elkaar te zoeken, maar daar zijn er maar weinig van. Ja, Oh, oh, Den Haag van Harry Klorkestein (Harrie Jekkers), dat kent iedereen, maar verder? Hagenaars zingen niet."
Harry is een symbool geworden voor Den Haag, het boegbeeld van de Haagse identiteit. "Zeker in het begin. De hype zwakt nu alweer een beetje af, maar in de tijd van de eerste twee albums hoorde ik vaak dat Harry de Hagenaars hun trots teruggaf. De strip maakte het Haags weer acceptabel, je hoefde je er niet meer voor te schamen." En inderdaad, als de plaatselijke middenstand iets wil aanprijzen, doet ze dat steeds vaker met dakjes op de a, en ook de gemeente gaat er bij tijd en wijle in mee. De populariteit van Harry neemt ook wel rare vormen aan. "Vroeger zette ik mijn schetsen gewoon bij het oud papier op straat. Tot ik ontdekte dat dan de volgende ochtend de straat helemaal bezaaid lag met papier omdat er mensen in hadden zitten zoeken. En ik kreeg een keer een jongen op bezoek van een jaar of zestien, die Harry op zijn schouder wilde hebben. Of ik een schets kon maken voor een tatoeage. Doe dat nou niet, zei ik, straks vind je Harry helemaal niet meer leuk, maar loop je wel met zon gigantisch gezicht op je schouder."
"De komende tijd wil ik het een beetje rustiger aan doen. Je moet voorkomen dat je het Haags zo gaat uitmelken dat mensen het moe worden. Verder zie ik wel wat er komt. Ik zou wel graag een vertaling van Asterix in het Haags willen maken. Ik heb daar ook weleens met de uitgever over gepraat, maar die voelde er niet voor. Ik wilde het wel op mijn manier kunnen doen. Als je Obelix Haags laat praten, kun je hem niet bij Toutatis laten zeggen."
Marnix Rueb werd geboren in 1955 en groeide op in de Haagse wijk Benoordenhout. Hij bezocht het gymnasium/atheneum en had daarna tientallen uitzendbaantjes (van boekhouden tot betonstorten), terwijl hij in de avonduren aan opdrachten werkte (illustratie en in het begin ook fotografie). Sinds een jaar of tien tekent hij vooral "Harry, Harry en nog eens Harry", maar daarnaast is hij ook freelance illustrator. In de toekomst zou hij zich graag ook met websites en multimedia gaan bezighouden.