Kunstmatige taal Jawel, zult u nu zeggen, maar moet het Esperanto eigenlijk wel taalkundig bestudeerd worden? Is deze taal uiteindelijk niet even kunstmatig als de Lingua Generalis van Leibniz? Hier in Amsterdam wordt beginnende studenten in de taalkunde al sinds jaar en dag verteld dat het Esperanto geen onderwerp van onderzoek is voor echte taalkundigen. Veel van mijn huidige collega's hebben een aantal jaar geleden bijgedragen aan een boek dat Inleiding Algemene Taalwetenschap heette. Op een van de eerste bladzijden van dat boek wordt uitgelegd wat het onderwerp van de taalwetenschap is. Onder andere wordt daar gezegd:
Er zijn andere soorten communicatiesystemen die ook wel als 'taal' worden aangeduid, maar niet door kinderen als moedertaal verworven worden: [...]
* kunst- of hulptalen zoals het Esperanto: dit zijn talen bedoeld om de internationale communicatie te bevorderen. Ze verschillen van 'natuurlijke taal' doordat ze op een bepaald moment bedacht of ontworpen zijn, en niet door kinderen geleerd worden.
[...] De ATW stelt zijdelings wel belang in dit soort 'talen', vooral in vergelijking met natuurlijke talen, maar zij behoren niet tot het centrale object: de natuurlijke taal.
Ik heb de ambitie mijn collega's van deze heilloze dwaalweg af te helpen. Er is geen enkele reden om het Esperanto de status van een natuurlijke taal te ontzeggen. Het enige verschil tussen het Esperanto en de zogenaamde natuurlijke talen is dat de geschiedenis van de laatste over het algemeen met veel raadselen omgeven is. We weten niet hoe het vroegste Chinees, het vroegste Latijn of zelfs het vroegste Frans eruitzag, en we weten niet wie de eerste sprekers van deze talen waren. Wat betreft het Esperanto is er veel meer bekend. We weten precies wie de eerste spreker was: dat was natuurlijk de auteur van het eerste boekje, Zamenhof.

Maar het historisch argument is geen geldig argument, juist omdat we de oorsprong van al die andere talen niet kennen. Het is in theorie mogelijk dat ook het Frans, het Chinees en het Latijn ooit bedacht zijn, al zijn we dan misschien vergeten hoe en door wie dat gebeurd is. We kunnen dit argument daarom niet als onderscheidend nemen.

Een veel belangrijker criterium is of een taal als moedertaal geleerd kan worden. Nu zijn er naar schatting op dit moment ongeveer duizend moedertaalsprekers van het Esperanto,12 kinderen die de taal van jongs af aan geleerd hebben. Uiteraard zijn deze kinderen altijd tweetalig, en vaak zijn hun ouders geen moedertaalsprekers van het Esperanto, al zijn er een paar gevallen bekend van moedertaalsprekers die zelf hun kinderen ook weer in het Esperanto hebben opgevoed. Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat die kinderen het Esperanto op een andere manier hebben geleerd dan andere kinderen andere talen leren.

De taal kan bovendien ook door niet-moedertaalsprekers in alle mogelijke situaties gebruikt kan worden, om alle mogelijke dingen te zeggen. De wonderen van de creativiteit van taalgebruik en de moeiteloosheid waarmee kinderen en volwassenen geheel nieuwe zinnen maken in het Esperanto is hier net zo goed als in de 'natuurlijke talen': sprekers maken en begrijpen de hele dag zinnen en constructies die ze nog nooit eerder gehoord hebben. Mensen dromen, vloeken, flirten, filosoferen en vergaderen in het Esperanto. Als het geen taal is, dan is het 't enige bekende niet-talige communicatiemiddel dat deze eigenschap heeft. Dat is dan al voldoende reden om het te bestuderen.

Als het geen taal is, dan lijkt het er wel verdacht veel op.

12 Lindstedt (1997)

[kunnen we een taal maken]